Als een in een gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoot schulden maakt, dan kunnen deze schulden op de huwelijksgemeenschap worden verhaald. Dit gegeven blijkt duidelijk uit art. 1:95 en 96 BW. De wet en de handboeken zwijgen echter over de vraag hoe dit verhaal beslagrechtelijk moet worden vormgegeven. In deze bijdrage zal blijken dat – nu de beide echtgenoten bij het beslage een eigen positie hebben – het beslag op de huwelijksgemeenschap op enkele belangrijke punten afwijkt van een gewoon beslag. Het beslag wordt evenals een gewoon beslag gelegd op basis van de veroordeling van de schuldenaar tot betaling. Eveneens behoort deze schuldenaar – anders dan de Hoge Raad leert – als geëxecuteerde te worden aangemerkt. Het beslag moet echter – anders dan in de beslagpraktijk wel gebruikelijk is – aan de echtgenoot-niet-schuldenaar worden betekend. Deze echtgenoot heeft vervolgens de bevoegdheid om zich door een schriftelijke mededeling aan de deurwaarder tegen het beslag te verzetten. Als de echtgenootniet-schuldenaar met het bestuur van het te executeren goed belast is of zou kunnen zijn, dan verdient het aanbeveling om hem als derde-beslagene aan te merken, al wordt, als dit achterwege blijft, de geldigheid van een beslag jegens de echtgenootschuldenaar niet aangetast.

, , , , , , , , , , , , ,
hdl.handle.net/1765/21141
Private Law

Tuil, M. (2010). De beslagrechtelijke uitwerking van het verhaal op de huwelijksgemeenschap. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/21141