In de hedendaagse wetenschap heeft de vertrouwde tegenstelling tussen geest en lichaam plaats gemaakt voor een nieuwe tweedeling: die tussen ons redenerende, rationele, afstandelijke en trage denkende zelf en het gepassioneerde, bevooroordeelde, snelle en efficiënte reagerende zelf1. Dit laatste noemt men ook “het adaptief onbewuste” (Wilson 2002, Fine 2006) of, in eigen land, “het slimme onbewuste” (Dijksterhuis 2007). Het paradigma van het adaptief onbewuste bundelt een grote diversiteit van ontwikkelingen in de cognitieve, gedrags en neurowetenschappen. Wat deze ontwikkelingen met elkaar gemeen hebben is de visie dat onbewuste processen ons gedrag en handelen (én denken) verregaand beïnvloeden. ‘Onbewuste processen’ wil hier zeggen: processen die zich buiten onze aandacht voltrekken en waar wij derhalve niet direct verslag van kunnen doen en/of feitelijk verslag van doen, wanneer ons gevraagd wordt naar de redenen voor onze gedragingen en handelen.