Op 2 maart 1971 en 25 april 1971 werd in de gemeenteraad van Amsterdam een aantal vragen gesteld over schadelijke gevolgen van de in Amsterdam Noord heersende luchtverontreiniging voor de gezondheid van de bewoners (cf. appendix I). Ter beantwoording van de vragen stelden de afdeling Volksgezondheid van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst te Amsterdam (hoofd destijds dr. A.L. Noordam) en de afdeling wetenschappelijk onderzoek van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst te Rotterdam (hoofd destijds dr. K. Biersteker) samen een onderzoek in, waarbij 1446 10- en 11-jarige kinderen uit negen Amsterdamse wijken en daarnaast 318 kinderen uit Den Helder, werden onderzocht. Projektleider bij dit onderzoek was P.J. van der Maas (Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit Rotterdam). De resultaten van dit onderzoek werden in 1973 gepubliceerd (van der Maas e.a. 1973). Konklusie van dat onderzoek was dat er in Amsterdam Noord over het geheel meer aandoeningen van longen en luchtwegen bij 10- en 11 jarigen werden gerapporteerd dan in de overige onderzochte wijken en dat deze aandoeningen een kleine maar signifikante nadelige invloed hadden op de longfunktie van deze kinderen. Voor verdere gegevens over dit onderzoek wordt verwezen naar appendix XIII, waar ook een nieuwe analyse van de destijds gevonden resultaten wordt gegeven. Dit onderzoek was zodanig opgezet dat het herhaalbaar zou zijn. Daarvoor waren twee redenen: ten eerste was de opzet zeer beperkt gehouden om het onderzoek zo snel mogelijk te kunnen voltooien in verband met de beantwoording van de gestelde vragen, ten tweede was het duidelijk dat de niveaus van verontreiniging, althans voorzover het 802 betreft, in Amsterdam Noord dalende waren. Wanneer er in 1971 nog mogelijke nadelige gevolgen zouden worden aangetroffen, was het wenselijk om na verdere daling van de 802-niveaus te zien of deze nadelige gevolgen dan ook inderdaad zouden verdwijnen. In 1975 werd besloten de vraagstelling uit 1971 opnieuw te onderzoeken. Aanleiding vormde het feit dat de 802-niveaus in Amsterdam, en vooral in Noord, inmiddels sterk gedaald waren (figuur I,2 en I,3; zie verder Heida 1975), terwijl de indruk bestond dat er onder de bevolking nog steeds veel klachten over luchtverontreinigingshinder bestonden. Daarnaast had het vorige onderzoek door zijn beperkte opzet een groot aantal vragen open moeten laten, waarover uitsluitsel bij nader inzien wel wenselijk was. Dankzij een ruim krediet van de gemeente Amsterdam en voor dit onderzoek gekreëerde ruimte in het budget van het Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg was het mogelijk om het onderzoek van 1971 in aanzienlijk uitgebreide en verbeterde vorm te herhalen. Daarnaast en onafhankelijk daarvan werd nog een tweede, geheel anderssoortig onderzoek opgezet om dit probleem te benaderen. Alvorens daarop in te gaan, zullen we eerst de vraagstelling, zoals die door ons werd opgevat, formuleren: 1. Zijn er binnen de bevolking van Amsterdam en met name die van Amsterdam Noord in vergelijking met die van overige delen in Amsterdam, verschillen in gezondheidstoestand aan te wijzen, welke het gevolg kunnen zijn van verschillen in blootstelling aan luchtverontreiniging? 2. Zo ja, zijn die verschillen vrijwel zeker een gevolg van verschillen in (bekende of onbekende) kortdurende of langdurige luchtverontreiniging, of zijn er andere redelijke verklaringen voor de verschillen aan te voeren?

, , , ,
L. Burema
Erasmus University Rotterdam
hdl.handle.net/1765/25773
Erasmus MC: University Medical Center Rotterdam

van der Maas, P. (1979, May 16). CARA bij kinderen : in verband met luchtverontreiniging en andere faktoren. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/25773