Toen in 1970 het tweede verslag van het nu beroemde Veterans Administration onderzoek bekend was geworden, werd eigenlijk voor het eerst recht duidelijk, dat het in de toekomst mogelijk zou zijn, de prognose van patiënten met matige en ernstige hypertensie gunstig te beinvloeden. Tot dat tijdstip had de medicamenteuze therapie van hypertensie zo weinig te bieden, dat opsporen van hypertensie-patiënten een weinig vruchtbaar initiatief leek. Nu echter was gebleken, dat met de inmiddels beschikbaar gekomen antihypertensiva niet alleen verhoogde bloeddruk adequaat verlaagd kon worden, maar dat daardoor ook de levenskansen van hypertensie-patiënten ten gunste konden worden beinvloed, kwamen deze problemen in een geheel ander licht te staan. Toen - nog weer wat later - waarschijnlijk was gemaakt, dat ook het behandelen van patiënten met licht verhoogde bloeddruk hun prognose gunstig zou kunnen beinvloeden, begonnen zich nieuwe inzichten te ontwikkelen aangaande de wenselijkheid of zelfs de noodzaak, lijders aan verhoogde bloeddruk op te sporen. Dit leek te meer noodzakelijk, daar inmiddels algemeen aanvaard was, dat verhoogde bloeddruk een toestand is, die bij de betreffende patiënt nauwelijks of niet symptomen en/of klachten veroorzaakt, (tenzij die, veroorzaakt door complicaties van hypertensie). Het was nu dus duidelijk geworden, dat men niet dient te wachten tot de hypertensie-patiënt zich met late, irreversibele symptomen tot zijn arts wendt, maar dat men de hypertensie-patiënt tegemoet dient te treden in een aanzienlijk vroeger stadium, wanneer interventie nog complicaties kan voorkómen. Uit pathophysiologische onderzoekingen betreffende hypertensie was intussen waarschijnlijk geworden, dat in de hypertensieziekte verschillende stadia zijn te onderscheiden. Men zou zich kunnen voorstellen dat er eerst een stadium van labiele hypertensie is; hierin zouden neurogene factoren via het actrenerge systeem een belangrijke rol spelen. Mogelijk vinden milieufactoren hier hun aanknopingspunt. In dit stadium is het hartminutenvolume (soms) verhoogd, de perifere weerstand is nog weinig verhoogd. Na een interval van jaren treedt een later stadium in werking, waarin de labiele hypertensie geleidelijk overgaat in een gefixeerde. De initiële, neurogene factor zou nu geleidelijk plaats maken voor renale factoren. In dit stadium vinden misschien erfelijke factoren hun aanknopingspunt.