De bevoegdheden van het strafrechtsapparaat worden in Nederland sinds de vorige eeuw primair bepaald door de wetgevers, vooral door de landswetgever. Bij zijn beslissingen over de toekenning van die bevoegdheden - middels de vaststelling van strafbepalingen enz. - liet en laat die wetgever zich totnogtoe vrijwel niet leiden door rationele criteria. De hoofdrol speelt integendeel een samenstel van opvattingen over mens, overheid en maatschappij die in de sfeer liggen van de Gemeenschapsideologie, het karakter hebben van vanzelfsprekendheden en 'common sense', en onjuist zijn. Op de inhoud van de meeste van die opvattingen kan hier niet worden ingegaan; voor de Gemeenschapsideologie verwijs ik naar Gutter, ”Ons strafrecht. Verkenning van een achtergebleven gebied”, 1969.