In het voorstadium van dit onderzoek, nl. tijdens het genereren en het formuleren van de onderzoeksvraag, werd als onderwerp overwogen: indicatiestelling voor psychotherapie. Hoe komt een beslissing tot stand om voor een patiënt al dan niet psychotherapie te indiceren? Wij zijn echter van deze vraagstelling afgestapt, vooral doordat deze te weinig ingeperkt is. Wij hebben ons gericht op een onderwerp dat een of meer essentiële ingrediënten met betrekking tot indicatiestelling voor psychotherapie omvat. Dit bleek niet moeilijk te zijn, als men uitgaat van de stelling dat positieve motivatie van de patiënt voor therapie een belangrijke voorwaarde is voor een succesvolle behandeling (zie onder meer Appelbaum, 1972; Sifneos, 1972; Strupp, 1972; Meltzoff en Kornreich, 1970). Derhalve hebben wij patiënts motivatie voor psychotherapie als onderwerp van deze studie gekozen. Motivatie manifesteert zich in de interactie tussen therapeut en patiënt en de therapeut verdisconteert zijn oordeel over de motivatie van de patiënt in de indicatiestelling. In dit onderzoek gaan wij uit van de therapeut als informatiebron. Het onderzoek is erop gericht zicht te krijgen op het construct "motivatie" voor psychotherapie; daarbij worden de factoren opgespoord die een rol spelen in de oordeelsvorming van de therapeut betreffende de motivatie van de patiënt. Deze tweeledige doelstelling kan niet stringent worden aangehouden, omdat niet altijd vaststaat of een bepaalde variabele als een indicator fungeert of dient te worden beschouwd als een eperationalisatie van het construct "motivatie". Na de literatuur over motivatie voor psychotherapie te hebben verkend, is ons gebleken dat in empirisch-psychologisch opzicht het onderzoeksterrein relatief onbetreden is. Om dit terrein op systematische wijze te ontginnen, richten wij ons op·het opsporen van relevante factoren en het empirisch schatten van het gewicht van deze factoren met betrekking tot het oordeel van de therapeut over motivatie; inherent hieraan is de bepaling van de structuur c.q. complexiteit van desbetreffende factoren. In concrete termen geformuleerd: therapeut A vindt een bepaalde patiënt gemotiveerd voor therapie omdat deze denkt in termen van psychologische problemen, therapeut B vindt een patiënt gemotiveerd indien hij zich wil houden aan de voor hem noodzakelijke en gewenste voorwaarden voor therapie, therapeut C acht een patiënt gemotiveerd vanwege de (hoge) lijdensdruk. Enkele voorbeelden van een negatief oordeel over motivatie zouden kunnen zijn: patiënt X wil (eigenlijk) alleen een medicamenteuze behandeling terwijl hij bovendien moeite heeft om actief tijdens de behandeling mee te werken, patiënt Y heeft als zijn wens (impliciet of expliciet) te kennen gegeven dat de therapeut bepaalde moeilijke beslissingen fiatteert, terwijl hij bovendien weinig vertrouwen in de therapiemethode heeft. Het onderzoek is voornamelijk verkennend van karakter. Het leek daarom gewenst het onderzoek te doen plaatsvinden in een klein aantal psychotherapeutische instituten met het doel na te gaan hoe het er in de dagelijkse praktijk aan toegaat. Dit impliceert dat er geen hypothesen zullen worden getoetst. De kern van het onderzoek draait in feite om de beantwoording van de vraag: Kunnen er factoren worden aangewezen welke van belang zijn in het oordeel van de therapeut dat een bepaalde patiënt gemotiveerd dan wel ongemotiveerd voor psychotherapeutische behandeling is?

, ,
R. van Strik (Roel) , J.H. Thiel
Erasmus University Rotterdam , Swets & Zeitlinger, Lisse
hdl.handle.net/1765/32127
Erasmus MC: University Medical Center Rotterdam

Duivenvoorden, H. (1982, June 18). Motivatie voor psychotherapie : een empirische verkenning. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/32127