De kritiek die voor de literatuur betreffende therapie-effekten geldt, is mutatis mutandis ten aanzien van de toegepaste methodologie ook hier op dit onderzoek van toepassing. Derhalve is het nodig een aantal kritische kanttekeningen te maken, binnen welk raamwerk de resultaten van dit onderzoek dienen te worden bezien. In de eerste plaats zij opgemerkt dat in een werksituatie waar dienstverlening op de eerste plaats staat, noodzakelijk geachte therapeutische interventies niet kunnen worden onthouden. Derhalve ontbreken gegevens van een niet-behandelde kontrolegroep en kan het effekt van klinische multimodale gedragstherapie niet beter dan d.m.v. intra-individuele kontrole worden onderzocht. Indien uit de gegevens blijkt dat de tussen-, ontslag- en fellow-upmeting gunstiger uitvallen dan de voor- en opnamemeting is het verdedigbaar te konkluderen dat de gevonden veranderingen toegeschreven kunnen worden aan de behandeling. Daarbij is de statistische norm voor een gunstig effekt dermate hoog opgevoerd dat het gewicht van de konklusie ten aanzien van de effektiviteit hierdoor wordt verzwaard. Er werd getracht binnen het kader van de beperkingen van de onderzoeksmethode zo exact mogelijk te werken. Het aanbrengen van getallen, tabellen, figuren en het toepassen van statistische analyses kunnen de beperkingen van een quasi-experimentele opzet echter niet teniet doen. Het nadeel van het ontbreken van een niet-behandelde kontrolegroep kan enigermate worden ondervangen, ofschoon niet geheel worden opgeheven. Het onderzoek is en blijft verkennend c.q. beschrijvend van aard en de resultaten dienen dan ook als zodanig te worden geinterpreteerd. Door de aard van de werkwijze geeft multimodale therapie beperkingen ten aanzien van het onderzoek naar de specificiteit van de therapie-effekten. Een multimodale kijk op gedrag komt overeen met de ''drie-systemen" theorie over emotie. Deze houdt in dat cognitieve processen, motorische handelingen en psychefysiologische "arousal" betrekkelijk onafhankelijk van elkaar funktioneren, en ook in de therapie betrekkelijk onafhankelijk van elkaar kunnen veranderen. Vanuit deze gedachtengang is het noodzakelijk dat in de verschillende gedragsdimensies wordt geintervenieerd. Het BASIC-I.D. kan worden beschouwd als een verdere uitwerking van de "drie-systemen" theorie doordat de zeven modaliteiten hiervan een meer verfijnde indeling inhouden. Door het BASIC-I.D. als een "checklist" te gebruiken, wordt in klinische multimodale gedragstherapie ernaar gestreefd dat zoveel mogelijk dimensies in de behandeling worden betrokken. De funktionele waarde van het BASIC-I.D. wordt ondersteund door de resultaten van het onderzoek waarin veranderingen in denken, voelen en handelen op verschillende wijze werden bewerkstelligd. Het feit dat veranderingen ten gunste zich op verschillende gebieden voordoen, bevestigt de klinische indrukken en is in overeenstemming met de doelstelling waaraan in multimodale therapie wordt gewerkt

, ,
J.H. Thiel
Erasmus University Rotterdam , Swets & Zeitlinger, Lisse
hdl.handle.net/1765/38463
Erasmus MC: University Medical Center Rotterdam

Kwee, G. T. M. (1984, February 29). Klinische multimodale gedragstherapie : verkennend onderzoek naar effekt, proces en voorspellende faktoren bij chronische fobieën en dwangneurosen. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/38463