Stellingen behorend bij het proefschrift van A.A. Noordraven, Kants morele ontologie. 
Historische oorsprong en systematische betekenis. 
Rotterdam 2005. 1. Een Kantinterpretatie die het fenomeen van de concrete morele ervaring wil reduceren tot de abstracte leer van de categorische imperatief, kan evenmin overtuigen als een interpretatie die de categorische imperatief geen zelfstandige betekenis toekent tegenover het morele bewustzijn in concrete situaties (vgl. dit proefschrift p. 19). 2. Het is niet de fenomenaliteit, maar de zelfwetgevende functionaliteit van de zuivere praktische rede die voor haar facticiteit bepalend is (vgl. dit proefschrift pp. 201 vv). 3. Heimsoeths scheppingstheologische uitleg van Kants kritische epistemologie is onjuist. Als de scheppingsleer als ontologisch-theologische doctrine in Kants kritisch-transcendentale denken nog een rol speelt, dan is dat ondanks en niet als gevolg van zijn kentheoretisch subjectivisme (vgl. dit proefschrift p. 132-133). 4. Kants filosofie kent niet één, maar twee Copernicaanse revoluties. De eerste betreft de subjectieve fundering van de ervaringskennis in de Kritik der reinen Vernunft; de tweede de formulering van een transcendentale materietheorie in het Opus postumum. 5. Kant kan wellicht een technisch filosoof worden genoemd; de stelling dat hij de filosoof van de techniek zou zijn is echter onhoudbaar (tegen Helmut Schelsky, Der Mensch in der wissenschaftlichen Zivilization. In: id., Auf der Suche nach Wirklichkeit. Düsseldorf/Köln 1965, p. 448). 6. Brechts gedicht “Über Kants Definition der Ehe in der Meta-physik der Sitten” is meer dan een briljante satire. Het illustreert ook hoezeer Kants rechtsfilosofie bij zijn ethiek ten achter blijft (vgl. Bertolt Brecht, Werke. Bd. 11. Berlin/Frankfurt 1988, p. 270). 7. Ook wie de filosofische waarde van Derrida’s deconstructivistische denken wil betwisten, kan moeilijk het morele en politieke belang van datzelfde denken ontkennen. 8. De opvatting dat de natuur bij Fichte slechts als materiaal voor de plicht fungeert gaat in haar algemeenheid niet op. Voor Fichtes rechtsfilosofie is zij weliswaar juist, voor zijn filosofie van de religie echter niet (vgl. Helmut Girndt, Die fünffache Sicht der Natur im Denken Fichtes. In: Fichte-Studien I (1990), pp. 108-120). 9. De polemist E. du Perron staat voor alles bekend als antimoralist. Toch is de in zijn literaire kritieken veelvuldig gehanteerde idee van de persoonlijkheid niet zozeer de uitdrukking van een bepaalde literatuuropvatting, als wel van een specifiek morele overtuiging. 10. Doperse theologie is geen theologie van de doop, maar een theologie van de genade. 11. De conclusie dat dit proefschrift kant noch wal raakt, komt geheel voor rekening van de haastige lezer die geen kennis heeft genomen van het titelblad, noch van de ommezijde ervan.