Samenvatting Het eenzijdige beeld dat mannen alleen mantelzorg verlenen aan hun ouders als ze “moeten”, wordt in ons onderzoek naar de intensieve hulp van zoons bij praktische en huishoudelijke taken niet bevestigd. We zien dus niet dat zoons pas gaan zorgen als ze geen broers, zussen en/of een partner hebben die de taak op zich zouden kunnen nemen. De gedachte dat mannen zorgen als ze dat “kunnen”, namelijk als ze geen conflicterende verplichtingen hebben, wordt evenmin bevestigd. Zo is de kans om mantelzorg te verlenen even groot onder mannen met een baan als onder mannen zonder een baan. Wel zien we dat geografische nabijheid de kans op zorg verlenen verhoogt. Mannen verlenen zorg als ze dat “willen”, dat wil zeggen, als ze daartoe gemotiveerd zijn, bijvoorbeeld omdat ze van opvatting zijn dat volwassen kinderen hun hulpbehoevende ouderen horen bij te staan. Andere motiverende factoren zijn het voorbeeld van een werkende moeder tijdens de jeugd en een kwalitatief goede relatie met de ouder. Financiële prikkels blijken de kans op zorgverlening niet te verhogen. Het subjectieve welbevinden van zorgende zoons is iets lager dan dat van niet-zorgende zoons als zorg wordt verleend aan vaders, maar niet als zorg wordt verleend aan moeders. De data zijn afkomstig van de Netherlands Kinship Panel Study.

, , , ,
hdl.handle.net/1765/20257
Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen
Department of Sociology

Dykstra, P., & van Putten, A. (2010). Mantelzorgende mannen: Een kwestie van moeten, kunnen of willen. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 1–26. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/20257