Afscheidscollege, Erasmus Univesiteit Rotterdam, op 11 oktober 1978. Geen organisme kan als biologische eenheid optimaal functioneren, tenzij alle verrichtingen, die nodig zijn voor zijn groei en voor zijn onderhoud, in de vereiste kwaliteit en kwantiteit kurmen plaatsvinden in een volkomen harmonieuze wisselwerking. Of deze verrichtingen nu plaatsvinden in het micromilieu van de eencellige' organismen, dan wel in het macromilieu van hoger gedifferentieerd'e' levensvormen, waarbij in toenemende mate bepaalde functies aan bepaalde organen of orgaansystemen in een vaak vergaande differentiatie worden gedelegeerd, in alle gevallen is een optimaal functioneren van het organisme als geheel alleen mogelijk, als een harmonieuae wisselwerking gewaarborgd is.