Na een infertiliteitsonderzoek is aan het grootste deel van de onderzochte echtparen geen uitsluitsel te geven of er in de toekomst wel of geen zwangerschap zal optreden. Alleen in geval van bijvoorbeeld azoOspermie of afgesloten tubae,is de fertiliteitsprognose nauwkeurig te stellen.In de meerderheid van de gevallen worden geen of slechts geringe afwijkingen gevonden, waardoor het moeilijk is de kansen op een zwangerschap te schatten. Dit is zowel voor het echtpaar als voor de behandelend arts een onbevredigende situatie.Bovendien leidt deze situatie nogal eens tot het instellen van een therapie bij de vrouw zonder voldoende indicatie. Als een patience tijdens of na een dergelijke therapie zwanger wordt,vergeet men dikwijls dat de zwangerschap ondanks en niet dankzij de therapie kan zijn ontstaan. Wetenschappelijke evaluatie van een therapie vereist een controlegroep. In verreweg de meeste p~blicaties over het effect van een fertiliteitsbevorderende therapie wordt niet aan deze eis voldaan.