De mogelijkheden jeugdigen in de voormalige Nederlandse Antillen bij wijze van strafrechtelijke sanctie te detineren, zijn terug te voeren op wetgeving van het begin van de twintigste eeuw uit Nederland. De hier in 1923 aangenomen jeugdsancties, die in 1925 in werking traden, zijn ontleend aan het pakket jeugdsancties dat in Nederland in 1901 werd aangenomen in de zogenaamde Kinderwetten. Na de invoering van de Nederlands-­‐Antilliaanse jeugdsanctie-­‐ regels werden deze niet meer integraal herzien tot het geheel nieuwe Wet-­‐ boek van Strafrecht, dat in 2011 werd ingevoerd door het land Curaçao.1 Vanaf 1998 is het VN-­‐verdrag inzake de rechten van het kind (voortaan: IVRK) ook voor het toenmalige land ‘de Nederlandse Antillen’ in werking getreden. Dit verdrag biedt de voornaamste kaders voor alle aangelegenheden jeugdigen tot 18 jaar betreffend, waaronder de jeugdstrafrechtspleging en in het bijzon-­‐ der de toepassing van detentie bij jeugdigen. De vraag rijst in hoeverre de detentie van jeugdigen in Curaçao door de ‘internationale beugel’ kan. Deze vraag is relevant om een aantal redenen. Ten eerste heeft het tot voor kort geldende jeugdsanctiestelstel bijna negentig jaar bestaan in de Nederlandse Antillen. Ten tweede is het IVRK sinds 1990 de voornaamste toetssteen voor het jeugdstrafrecht en inmiddels ook meer dan tien jaar voor Curaçao. Dat verdrag onderstreept dat detentie van jeugdigen het ‘ultimum remedium’ hoort te zijn en dat het belang van het kind ook in strafzaken ‘een’ zo niet de, eerste overweging dient te zijn. Gelet op het feit, dat op de detentiepraktijk te Curaçao voor volwassenen reeds jaren ernstige kritiek bestaat, is een onderzoek naar detentie van jeugdigen, die extra bescherming dienen te genieten, geboden.

, , ,
H. de Doelder (Hans)
Erasmus University Rotterdam
hdl.handle.net/1765/32486
Erasmus School of Law

Marchena-Slot, A. (2012, June 8). Detentie
van
jeugdigen
in
Curaçao. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/32486