Wekelijks kijkt meer dan een miljoen mensen naar Opsporing Verzocht op televisie. Hoewel dit programma al bijna dertig jaar bestaat, past het in een trend waarin de politie steeds vaker gebruik maakt van de media om de hulp van burgers in te roepen bij de opsporing van verdachten. We spreken hier van opsporingsberichtgeving: het tonen van beelden van verdachten of het verspreiden van andere informatie over delicten met als primair doel hulp te vragen aan het publiek bij het oplossen van deze zaken. Dat roept de vraag op hoe effectief opsporingsberichtgeving is. Die vraag is mede relevant omdat het verspreiden van informatie over verdachten mogelijk verstrekkende gevolgen voor hen kan hebben. Dit onderzoek beantwoordt de vraag naar de bijdrage van Opsporing Verzocht aan de oplossing van delicten. Deze vraagstelling wordt beantwoord middels een quasi-experimenteel onderzoek. De in Opsporing Verzocht uitgezonden zaken worden in de eerste plaats vergeleken met delicten waarvan geen opsporingsbericht in Opsporing Verzocht is getoond. In de tweede plaats meten we het effect van variatie in de kijkcijfers van Opsporing Verzocht. Hiervoor maken we gebruik van de variatie in kijkcijfers die wordt veroorzaakt door het gelijktijdig uitzenden van een voetbalwedstrijd uit de Champions League. Op basis van beide onderzoeksmethoden blijkt de bijdrage van Opsporing Verzocht aan het oplossen van delicten aanzienlijk te zijn.

hdl.handle.net/1765/37381
Erasmus School of Law

van Erp, J., Webbink, D., & van Gastel, F. (2012). Opsporing Verzocht. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/37381