Sinds midden jaren negentig is de belastingwet op grote schaal ingezet om kunst en cultuur te stimuleren. Via bijzondere aftrekposten, kwijtscheldingen en verlaagde tarieven (samengevat: belastingsubsidies) tracht de overheid bepaalde beleidsdoelstellingen op het gebied van kunst en cultuur te bereiken. De vraag is echter of de belastingwet in alle gevallen het beste middel is. Een fiscalist kan geen wetenschappelijke uitspraken doen over de vraag of het al dan niet wenselijk is dat de overheid doelen nastreeft op het gebied van kunst en cultuur en hiervoor geld vrijmaakt, dat is een politiek vraagstuk. Dit artikel neemt daarom als uitgangspunt dat de overheid om haar moverende redenen dergelijke beleidsdoelen nastreeft, een assumptie die overeenkomt met de Nederlandse werkelijkheid. De focus ligt op de omstandigheden waaronder belastingen al dan niet een effectief en efficiënt middel kunnen zijn om dit gegeven beleidsdoel te bereiken. Dit wordt besproken aan de hand van een aantal voorbeelden van Nederlandse fiscale faciliteiten voor kunst en cultuur.