De verhouding tussen geloof en weten is in het christelijke Westen vaak problematisch geweest. Men zou deze spanning, de pogingen haar te neutraliseren en het uiteindelijke failliet van deze pogingen kunnen zien als een belangrijke rode draad in de intellectuele geschiedenis van dit deel van de wereld. Welwillende en vrome geleerden werden niet moe de bijbel te verdedigen tegen elke vorm van kennis die haar goddelijke herkomst leek te ontkennen of te problematiseren. Een belangrijk instrument dat is ontwikkeld om het hoofd te kunnen bieden aan de ongerijmdheden in de bijbel, is het beginsel van accommodatie. Kort gezegd gaat dit beginsel ervanuit dat God zich aanpast, accommodeert, aan het beperkte bevattingsvermogen van de mensen tot wie Hij spreekt, bijvoorbeeld via de heilige Schrift. Uit begrip voor de menselijke onwetendheid laat de alwetende God, zogezegd, niet het achterste van zijn tong zien maar hurkt Hij als een genadevolle Vader bij zijn mensenkinderen, de kroon van zijn schepping. Het belang van dit beginsel van accommodatie voor een goed begrip van de intellectuele geschiedenis van ons werelddeel, waaruit de bijbel als inspiratiebron immers nauwelijks is weg te denken, staat in opvallend contrast met de bescheiden aandacht die het tot nog toe in het academische onderzoek ten deel is gevallen. Dit gebrek aan studie is des te opvallender omdat het accommodatieprincipe geen onbelangrijke rol speelt in de opkomst van de moderne bijbelkritiek in de zeventiende eeuw. Als Spinoza in zijn Tractatus theologico-politicus (TTP) een wetenschappelijke (en dus niet-religieuze) lezing van de Schrift ontwikkelt, grijpt hij met verrassende regelmaat naar de gedachte van de goddelijke aanpassing. Dit roept belangrijke vragen op – zeker omdat sommige van Spinoza’s zo mogelijk nóg ketterse trawanten er evengoed mee schermen. Is het idee van een zich aanpassende Auteur verworden van vrome strategie tot instrument van het atheïsme? Zoals we zullen zien stoppen de bestaande studies over de goddelijke accommodatie echter juist vóór dit spannende hoofdstuk of geven het wel erg summier aandacht. Dit artikel wil met name een aanzet zijn tot het schrijven van dat ontbrekende hoofdstuk. Het zal dan ook niet verbazen dat Spinoza de centrale plaats inneemt. Zijn Tractatus geldt immers als belangrijk icoon van de moderne bijbelkritiek. Vandaar dat dit artikel handelt om de vraag welke plaats het idee van de goddelijke accommodatie inneemt in Spinoza’s bijbelkritiek. Bovendien wordt Spinoza’s accommodatiebegrip bezien tegen de achtergrond van de traditie. Hieronder zal eerst het beginsel van de goddelijke aanpassing ingeleid en gedefiniëerd worden. Vervolgens wijden wij ons aan Spinoza’s accommodatiedenken; hier kijken we naar de TTP en de rol die de accommodatiegedachte daarin speelt. Als dat is gebeurd, zal Spinoza’s plaats met betrekking tot de traditie worden belicht; Spinoza wordt dan afgezet tegen twee belangrijke ‘accommodatiedenkers’ – twee denkers die bovendien een grote invloed op de zeventiende-eeuwse rationalist hebben gehad: Moses Maimonides en Johannes Calvijn. Afsluitend wordt een poging ondernomen om het accommodatiedenken van de TTP een zinvolle plaats te geven in het licht van Spinoza’s naturalistische metafysica.

, , , , , , , , , , , ,
hdl.handle.net/1765/7775
Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland : documentatieblad van de Werkgroep "Sassen."
Erasmus School of Philosophy

Buys, R. (2004). Scriptura humana loquitur; Spinoza en het beginsel van de goddelijke accommodatie. Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland : documentatieblad van de Werkgroep "Sassen.". Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/7775