Feiten
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag welke maatstaf moet worden aangelegd bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misleiding als bedoeld in art. 6:194 BW. Zijn oordeel over de door het hof gehanteerde schademaatstaf getuigt van een expliciete erkenning van de partijautonomie. Het hof had, zo volgt uit het oordeel van de Hoge Raad, de door beide partijen nagestreefde `alles-of-niets’-strategie moeten accepteren.
De volgende feiten zijn in deze zaak relevant. J. Post, J. Miedema en C. Dorland waren aandeelhouders van Tolsduin B.V. (hierna ‘Tolsduin’). Post was enig directeur van Tolsduin. Op 23 maart 2000 heeft Tolsduin Holland Sea View Investments N.V. (hierna ‘HSI’) opgericht. Tolsduin was na oprichting enig aandeelhouder en enig bestuurder van HSI. Doel van HSI was het – door middel van werkmaatschappijen – ontwikkelen van een stuk grond en een thermale bron gelegen in Almeria, Spanje (hierna ‘het Project’). Ten einde het Project tot ontwikkeling te kunnen brengen dienden gelden van derden te worden aangetrokken die zouden bijdragen aan de verhoging van het kapitaal van HSI. Hiertoe werden ongeveer 20 personen, onder wie de 9 eisers in deze zaak (hierna ‘De Boer c.s.) benaderd. Tussen 17 november 2000 en 22 juni 2001 zijn, om fiscale redenen, in totaal acht maatschappen opgericht: Thermare I-VIII. De bedoeling was dat De Boer c.s via deze maatschappen zouden deelnemen in HSI. Iedere maatschap zou 5% van het aandelenkapitaal van HSI verwerven. Op 17 november 2000 hebben partijen een aandeelhoudersovereenkomst gesloten waarin onder meer wordt bepaald dat de aandelen HSI door Tolsduin zullen worden geleverd onder gelijktijdige storting van het verschuldigde bedrag door de maatschappen. De Boer c.s. hebben voor in totaal NLG 2.02.000 (€ 916.636) deelgenomen in de respectieve maatschappen.

hdl.handle.net/1765/102162
Ondernemingsrecht
Corporate and Financial Law

Pijls, A., & Vletter-Van Dort, H. (2008). HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2820, De Boer e.a./TMF Financial Services B.V. Ondernemingsrecht, 2008(9/104), 364–368. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/102162