In dit onderzoek staat de reikwijdte van de grondwettelijk beschermde vrijheid van schoolstichting centraal. De vrijheid van schoolstichting wordt door artikel 23 Grondwet beschermd als een deelvrijheid van de ruimere vrijheid van onderwijs. Bij de beschrijving van de reikwijdte van de stichtingsvrijheid in hoofdstuk 4 werd vetrokken vanuit een uiteenzetting van het karakter van de vrijheid van onderwijs als grondrecht. Dat karakter wordt in het bijzonder bepaald door de ontstaansgeschiedenis van artikel 23 Grondwet. Die ontstaansgeschiedenis is in hoofdstuk 2 en 3 uitvoerig uiteengezet. In hoofdstuk 4 werd betoogd dat de vrijheid van onderwijs en daarmee ook de vrijheid van stichting een grondrecht sui generis. Daardoor laat deze vrijheid zich niet laat vangen in de dichotomie van sociale en klassieke grondrechten. De consequentie van dit sui generis karakter komt onder andere naar voren in de ruimte die de overheid heeft om deugdelijkheidseisen aan het volledig bekostigd bijzonder onderwijs te stellen. Na de beschrijving van artikel 23 Grondwet werd in hoofdstuk 5 ingegaan op de bescherming die op grond van het internationale recht aan stichtingsinitiatieven toekomt. Vervolgens werd in hoofdstuk 6 ingegaan op de regels die de aanvang van de bekostiging reguleren. Daarbij werd die regelgeving op verenigbaarheid met artikel 23 Grondwet beoordeeld. In hoofdstuk 7 is het voorgaande toegepast op vier modaliteiten van regulering van het onderwijsaanbod.

, , , , ,
P.W.A. Huisman (Pieter)
R. de Lange (Roel)
hdl.handle.net/1765/103263
Erasmus School of Law

Philipsen, S. (2017, December 14). De vrijheid van schoolstichting : Over de reikwijdte van de vrijheid van stichting in het basis- en voortgezet onderwijs. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/103263