Voor het Nederlandse burgerlijk recht is 1 januari 1992 om tweeërlei redenen een cruciale datum. De meest in het oog springende reden was uiteraard de invoering van de Boeken 3, 5 en 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarnaast trad op het zelfde tijdstip een geheel herzien executie- en beslagrecht in werking. Dit nieuwe executie- en beslagrecht is zowel in art. 3:296-301 BW als in de Boeken 2 en 3 van het huidige Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) neergelegd.1 Eén van de belangrijkste vernieuwingen in laatstgenoemde regeling waren de verschillende wettelijke mogelijkheden tot ‘executie en beslag tot feitelijke afgifte of tot juridische levering zowel van roerende als van onroerende zaken’.2 Zo bevat Boek 3 BW een regeling omtrent de tenuitvoerlegging ofwel executie tot levering van een registergoed (art. 3:300-301 BW). In Boek 2 Rv vinden we verschillende executoriale regelingen tot afgifte van roerende (niet-register)zaken (art. 491-500 Rv), schepen (art. 582 Rv) en teboekgestelde luchtvaartuigen (art. 584r Rv). Verder kent Boek 2 Rv een executoriale regeling tot gedwongen ontruiming van onroerende zaken (art. 555-558 Rv). Ten slotte bevat Boek 3 Rv de geheel nieuwe regeling ‘Van conservatoir beslag tot afgifte van zaken en levering van goederen’ in art. 730-737 Rv. Laatstgenoemde regeling – het zogeheten ‘730 Rv-beslag’ – is het centrale onderwerp van deze studie.

, , ,
Mierlo, Prof. Mr. A.I.M. (promotor)
Erasmus University Rotterdam
hdl.handle.net/1765/10488
Erasmus School of Law

Harreman, M. M. L. (2007, September 7). Conservatoire beslagen tot afgifte en levering: een studie naar de werking en problematiek van het 730 Rv-beslag, mede in rechtshistorisch perspectief. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/10488