De laatste jaren hebben verscheidene auteurs vastgesteld dat er rond techniekontwikkeling een ‘ideologische leegte’ heerst. Er bestaat nauwelijks een fundamenteel debat over de vraag hoe technieken die zich nu snel ontwikkelen en die diep in onze levens ingrijpen de samenleving veranderen, en hoe wij dat proces zouden kunnen sturen, of minstens beïnvloeden, en in welke richting dan. De dominante politieke stromingen, van links tot rechts, benaderen techniek vrijwel altijd als een min of meer neutraal arsenaal aan middelen, waarvan je op verschillende manieren gebruik kunt maken. De vraag of die ontwikkeling zelf bijgestuurd moet worden komt meestal pas aan de orde als er grote problemen zijn, zoals de huidige klimaatverandering, en zelden wanneer een techniek nog aan het begin van zijn ontwikkeling staat. Geregeld klinkt dan ook de oproep dat de techniekontwikkeling weer gepolitiseerd moet worden. Hoewel daaraan sinds de jaren zeventig hard wordt gewerkt overheerst het gevoel dat dit debat niet werkelijk op gang komt.

Een historicus stelt zich dan de vraag hoe we in die situatie terechtgekomen zijn, of het ooit anders was en zo ja, of we daarvan iets kunnen leren. Deze bijdrage gaat over de historische achtergrond van de ‘ideologische leegte’ rond techniek. Ze laat zien dat die leegte minder leeg is dan je nu zou denken. De westerse wereld beschouwt technische ontwikkeling al heel lang als vooruitgang, maar er is een bijna even lange traditie van fundamentele kritiek, en die heeft geleid tot politieke actie die de technische ontwikkeling sterk heeft beïnvloed.