Belanghebbende is in verband met een reorganisatie voor haar werknemers een sociaal plan overeengekomen met de vakbonden. In dit plan zijn boventallige werknemers aangewezen volgens het afspiegelingsbeginsel bij onderling uitwisselbare functies. Het plan bevat daarnaast een ‘vrijwilligers- en plaatsmakersregeling’. Boventallige werknemers en werknemers die gebruikmaken van deze regeling ontvangen een beëindigingsvergoeding. Deze wordt berekend op basis van de kantonrechtersformule en bedraagt maximaal de redelijkerwijs te verwachten inkomensderving tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Bij de berekening van de vergoeding wordt rekening gehouden met de uitkeringsrechten waarop een werknemer aanspraak kan maken. Het Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding (RVU) zodat de werkgever geen ‘pseudo-eindheffing RVU’ is verschuldigd. HR: Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een RVU is bepalend of de uitkeringen of verstrekkingen bedoeld zijn om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum. De beweegredenen van de inhoudingsplichtige om de uitkeringen of verstrekkingen aan te bieden doen niet ter zake, evenmin als intenties en keuzes van werknemers om voor de regeling te opteren of het feitelijke gebruik ervan. De bedoeling van de regeling moet aan de hand van haar objectieve kenmerken en voorwaarden worden vastgesteld, hetgeen ook in overeenstemming is met de in de wet opgenomen mogelijkheid om vooraf te doen beslissen of een regeling een RVU vormt. Het Hof heeft dit miskend, maar het is niettemin tot het juiste oordeel gekomen dat van een RVU geen sprake is.

hdl.handle.net/1765/113671
BNB : beslissingen in belastingzaken, Nederlandse belastingrechtspraak
Department of Business Economics

Kavelaars, P. (2018). BNB 2018, 06236, (Regeling voor vervroegd uittreden geen RVO). Regeling voor vervroegd uittreden geen RVO, 16. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/113671