In de zeventiende eeuw waren door religie gevoede conflicten aan de orde van de dag. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (hierna te noemen: de Republiek) kende een grote mate van economische voorspoed vanwege de toegenomen handel, desondanks was zij intern conflictueus. Men kon het in de jonge Republiek niet eens worden over niet van elkaar los te denken religieuze en politieke opvattingen (Leeuwenburg, 2013, p. 12). Te denken valt aan de religieus en politiek geladen debatten tussen de remonstranten en de contraremonstranten, uiteindelijk uitmondend in de onthoofding van Johan van Oldenbarnevelt. De Republiek bevond zich tevens in de periode van de verlichting, waarin de filosofie gerevolutionaliseerd werd. Dat gold in het bijzonder voor de natuurfilosofie, die door de opkomst van de wetenschappelijke methode gedurende de wetenschappelijke revolutie sterk zou worden uitgehold. In deze turbulente periode leefden de radicale denkers en gebroeders Adriaan (1633 – 1669) en Johannes (1634 – 1672) Koerbagh.1 Adriaan probeerde met zijn werk een eind te maken aan de godsdienstige conflicten van zijn tijd. Ondanks deze pacifistische motivatie, werd hij door zijn tijdgenoten verketterd. Zijn filosofie werd namelijk zodanig radicaal gevonden dat nota bene in de relatief tolerante Republiek, op 27 juli 1668 een gruwelijke lijfstraf en een gevangenisstraf tegen hem werden geëist: de sancties die stonden op de door hem geschreven “godslasterlijke” werken Bloemhof en Licht.2 Johannes Koerbagh heeft zelf geen boeken gepubliceerd. Wel wordt vermoed dat hij medeauteur was van de werken van zijn broer Adriaan. Van de gebroeders Koerbagh was bekend dat zij deel uitmaakten van de collegianten; een groep ondergrondse vrijdenkers die op geheime locaties vrijelijk met elkaar delibereerden over theologie en filosofie. Voor hen waren traditionele kerkelijke opvattingen over religie, zoals de triniteit, niet heilig en stond de individuele beleving van het geloof centraal (Ibid., p. 146). Onder de collegianten bevond zich ook Spinoza. Het is aannemelijk dat de gebroeders Koerbagh goed met hem waren bevriend (Ibid., p. 115). Vanwege hun beroemde tijdgenoot zijn de gebroeders Koerbagh altijd in de schaduw van Spinoza blijven staan. Zij worden beschouwd als zijn volgelingen of zelfs als amateurspinozisten. Maar is dit wel terecht? In dit essay onderzoek ik of Adriaan Koerbagh op basis van zijn werk Licht beschouwd moet worden als origineel en zelfstandig denker ten opzichte van Spinoza. Is Koerbagh een afgeleide van Spinoza en is hij zelfs met recht een amateurspinozist te noemen? Zouden we Koerbagh intellectueel moeten emanciperen van Spinoza? Als Koerbagh erkend kan worden als zelfstandig verlichtingsdenker met originele ideeën, dan kan hij vanuit de vergetelheid in ere hersteld worden als moedige martelaar van het vrije woord. Daarnaast worden in dit onderzoek de leemtes in het nog relatief onontgonnen gebied van de filosofische verhouding tussen Spinoza en Koerbagh meer opgehelderd en worden de aannames omtrent die verhouding zichtbaar gemaakt. En zelfs als deze pogingen tevergeefs blijken te zijn, dan kan men in tijden van religieuze intolerantie van Licht leren.