Deze zaak draait om de vraag hoe na kabelbeschadiging de kosten wegens storingsherstel door netbeheerders moeten worden vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de te rekenen tarieven voor herstel in eigen beheer. Partijen zijn het erover eens dat de schade moet worden begroot op het bedrag dat een bekwaam reparateur in rekening zou hebben gebracht, of op de kosten die normaal aan de reparatie zouden zijn besteed – ‘abstracte schadeberekening’, op basis van geobjectiveerde kosten –, maar verschillen van inzicht over de vraag van welk tarief moet worden uitgegaan. Moeten tarieven die netbeheerders zelf hanteren dienen als uitgangspunt, ook voor zover zij storingsherstelwerkzaamheden uitsluitend in eigen beheer (moeten) uitvoeren, en er in zoverre geen ‘vrije markt’ bestaat voor deze specifieke werkzaamheden? Of is een hogere graad van objectivering aangewezen, in die zin dat de vordering ten hoogste beloopt de kosten die gemiddeld op de vrije markt met dergelijke reparaties zijn gemoeid? In deze noot wordt eerst de waardeverminderingsschade in relatie tot herstel in eigen bedrijf behandeld, waarna wordt ingegaan op de toepassing van de uitgangspunten van het zaakschaderegime in de onderhavige zaak.

hdl.handle.net/1765/127776
Jurisprudentie Aansprakelijkheid

Hebly, M. (2020). Ja 2020, 63, (Schadevaststelling, Abstracte schadeberekening, Herstel in eigen beheer). Jurisprudentie Aansprakelijkheid, (5), 726–743. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/127776