Burgerinitiatieven bieden allerlei diensten in zorg en welzijn aan en zijn hiermee een waardevolle aanvulling op de dienstverlening van gemeente Rotterdam - en een verrijking van de stad. Door verschillen in werkwijze en doelstelling verloopt de samenwerking tussen burgerinitiatieven en de gemeente overigens niet altijd even soepel. Om de samenwerking makkelijker, vanzelfsprekender, gelijkwaardiger en vruchtbaarder te maken is de gemeente bezig met het ontwikkelen van een nieuw beleidsinstrument: het Right to Cooperate. Met dit project hebben de gemeente, een vijftal initiatieven, en de EGDS in een diepgaand ontwerpproces verkend hoe dit Right to Cooperate vorm kan krijgen. Gedurende dit proces heeft de EGDS co-creatiesessies georganiseerd en gefaciliteerd, aanvullend onderzoek gedaan, en de opbrengsten hiervan samengebracht in een concreet ontwerpvoorstel. Uit het onderzoek kwam een duidelijke paradox naar voren: de onderlinge verschillen die samenwerking interessant en nodig maken, vormen in de praktijk ook de grootste obstakels om samen te werken. Het introduceren van een nieuw instrument waarmee samenwerking afgedwongen (een ‘recht’ op samenwerken) kan worden zal hiermee onvoldoende soelaas bieden. Om daadwerkelijk tot vitale samenwerkingen te komen moet gezamenlijk gewerkt worden aan een context waarin samenwerking kan gedijen. Zo resulteerde dit ontwerptraject in een procesmodel rond de samenwerking tussen gemeente en initiatiefnemers. Het procesmodel bestaat uit vier onderdelen: identificeren gezamenlijke doelen, samenwerking in uitvoering, waarderen en evalueren, en borgen lessen en successen. Voor elk onderdeel is een voorstel van een concrete interventie gedaan. Gezamenlijk vormen deze interventies een geïntegreerd geheel waarmee de gemeente en initiatieven in staat worden gesteld om stapsgewijs aan een context wordt gebouwd die zich leent voor vruchtbare samenwerkingen.