De gemeente Rotterdam voert elk jaar de WOZ-waardering van woningen en niet-woningen uit. Tegen de vastgestelde WOZ-waarde kunnen de eigenaren en gebruikers bezwaar maken. De afgelo-pen jaren roepen zij hiervoor steeds vaker de hulp in van dienstverleners die op no-cure-no-pay-basis werken (hierna: NCNP-bureaus). Omdat de inkomsten van deze bureaus bestaan uit de pro-ceskostenvergoedingen en dwangsommen en schadevergoedingen wegens overschrijding van de beslistermijn, bestaat er een prijsprikkel om hun werkwijze zo in te richten dat zij in zoveel moge-lijk gevallen aanspraak kunnen maken op een zo hoog mogelijke wettelijke vergoeding. In dit verband heeft de gemeente twee onderzoeksvragen gesteld aan het ESBL: A. Hoe kan de gemeente bij het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures tegen vastgestelde WOZ-beschikkingen binnen de gestelde juridische kaders de negatieve gevolgen van de werkwijze van NCNP-gemachtigden – bestaande uit (de kosten van) een verhoogde inzet van medewerkers en uit te betalen proceskostenvergoedingen – verminderen? B. Zijn er knelpunten aan te wijzen in de wet- en regelgeving die de oplossingsmogelijkheden van de gemeente beperken? Om de eerste onderzoeksvraag te beantwoorden is allereerst onderzocht welke omstandigheden aanleiding vormen voor toekenning van een vergoeding. Vervolgens is onderzocht of en zo ja hoe de gemeente invloed heeft op de verschuldigdheid en de hoogte van de vergoeding. Vervolgens is voor drie fases – de fase van vaststellen van de WOZ-beschikking, de bezwaarfase en de beroepsfase – onderzocht op welke wijze de heffingsambtenaar binnen de wet- en regelgeving invloed kan uitoefenen op de verschuldigdheid en de hoogte van de vergoedingen. Ter beantwoording van de tweede onderzoeksvraag is tenslotte voor de drie fases – vaststellen WOZ-beschikking, bezwaarfase en beroepsfase – geïnventariseerd of er belemmeringen in wet- en regelgeving of jurisprudentie bestaan die ervoor zorgen dat de pro-ceskostenvergoedingen in feite onvermijdbaar zijn.