Overstekende zakenreizigers en vakantiegangers merken het direct: de koers van het Britse pond is hoog. Meer dan EUR 1,50 oftewel een ruime ƒ 3,50: dat tikt hard aan in het dagelijkse gebruik. Natuurlijk is dit de keerzijde van de lage eurokoers, waarbij de rol van het pond als resevervaluta en wellicht ook vluchtvaluta extra koersopdrijvend zal werken, maar met mogelijke verklaringen is het probleem nog niet opgelost. De Britse exportsector, die de gevolgen van de hoge pond-eurokoers direct merkt, dringt aan op snelle toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de EMU 1. Buitenlandse investeerders dreigen uit te wijken naar het continent. Vanuit de City wordt geroepen om snelle besluitvorming door de regering-Blair, al beweert gouverneur Eddie George van de Bank of England dat de City geen schade heeft geleden door buiten de eurozone te blijven. Blair kiest echter voor de 'wait-and-see'-benadering: wachten tot de euro aan crisisbestendigheid heeft gewonnen en gunstiger doorwerkt op de werkgelegenheid en dan een referendum houden over de toetreding tot de emu, dat in een 'ja' resulteert. De vraag is hoeveel wachttijd hem nog rest: de euro is een politieke kwestie geworden.

, ,
hdl.handle.net/1765/16666
Economisch-Statistische Berichten
Erasmus School of Economics

van der Lecq, F. (2000). Mag het een pondje minder zijn?. Economisch-Statistische Berichten, 85(4264), 553–554. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/16666