In deze bijdrage wordt aangetoond dat verschillende antwoorden mogelijk zijn op de vraag of de variatie in de levenslopen van Nederlanders is toegenomen. De antwoorden zijn afhankelijk van de wijze waarop die variatie in kaart wordt gebracht. Ten eerste is de bestudeerde tijdsperiode belangrijk. Concentreert men zich uitsluitend op de laatste decennia, dan komt men snel tot de conclusie dat de variatie in levenslopen is toegenomen. Daarnaast moet worden gelet op de wijze waarop verschillen binnen geboortecohorten in kaart worden gebracht. Een toenemende variatie veronderstelt toenemende verschillen in levenslooppatronen tussen sociale categorieën. Het in het artikel gebruikte voorbeeld van opleidingsverschillen in gerealiseerd kindertal laat echter het tegenovergestelde zien: de verschillen zijn in de tijd afgenomen, niet toegenomen. Ten derde is het belangrijk om in het oog te houden welk deel van de bevolking wordt bestudeerd. Zo zijn in de afgelopen eeuw de levens van vrouwen sterker veranderd dan die van mannen. Tot slot moet men er zich rekenschap van geven dat een toenemende variatie in levenslopen mogelijk een tijdelijke situatie is, hetgeen het geval is bij het ontstaan van nieuwe vaste levenspatronen.

, , , , , , , , ,
Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie, Brussel
hdl.handle.net/1765/18174
Belgium. Nederlands Interuniversitair Demografisch Instituut. Bevolking en Gezin
Department of Sociology

Dykstra, P. (2003). Levenslooppatronen: toenemende variatie?. In Belgium. Nederlands Interuniversitair Demografisch Instituut. Bevolking en Gezin (Vol. 32, pp. 21–34). Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/18174