Er wordt al vele jaren gesproken en geschreven over de zin cn onzin van uitbreiding van (specialistische) onderzoeksfaciliteiten op verzoek van de huisarts. Versterking van de eerste lijn werd al in 1970 in Engeland door het Royal College of General Practitioners gepropageerd en geëffectueerd door aan huisartsen vrije toegang te verlenen tot de diagnostische voorzieningen van ziekenhuizen. In de jaren zeventig kwam de vraag naaf uitbreiding van diagnostische ziekenhuisfaciliteiten van de zijde van de Nederlandse huisartsen. De toemnalige Centrale Raad voor de Volksgezondheid gaf in 1974 zijn steun aan dit verzoek. In de jaren tachtig leidde de discussie tot de voorzichtig geformuleerde conclusie dat de huisarts onder nader te definiëren werkafspraken op verantwoorde wijze gebruik kan maken van de toegang tot diagnostische faciliteiten van de tweede lijn. Vervolgens ontwikkelden zich enkele diagnostische centra met als belangrijkste exponent het Diagnostisch Coördinerend Centrum te Maastricht. In 1991 verscheen het rapport Zorg op maat, waarin "de trechter van Dunning" werd voorgesteld en de rol van de huisarts als "poortwachter" gestalte kreeg. In het rapport Modernisering curatieve gezondheidszorg (rapport "Biesheuvcl") dat in 1994 verscheen, werd een leidraad opgesteld voor de gezondheidszorg in de toekomst. In dit rapport wordt gepleit voor versterking van de eerste lijn, waarbij vooral de huisarts door de specialistische zorg gesteund moest worden in zijn "spil- en poortwachtersfullctie". Versterking van de spil- en poortwachtersfunctie van de huisarts zou moeten leiden tot reductie van het gebruik van voorzieningen in de tweede lijn en bijdragen tot kostenbeheersing en -besparing. Reductie vail verwijzingen leverde substitutie van zorg op, waarbij de verwijzing naar de tweede lijn vervangen werd door onderzoek ten behoeve van de huisarts.

, , , ,
A.F. Casparie (Anton)
Erasmus University Rotterdam
hdl.handle.net/1765/18195
Erasmus School of Health Policy & Management (ESHPM)

Remkes, P. A. J. (1997, September 3). Niet-invasief cardiaal functie-onderzoek op verzoek van de huisarts : een quasi-experimenteel onderzoek naar de effecten op het verwijspatroon van huisartsen en op het diagnostisch proces bij vrije toegang tot functieonderzoek met cardiologische advisering omtrent verder medisch handelen. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/18195