In het Taxibus-arrest uit 2002 heeft de Hoge Raad aangegeven onder welke omstandigheden naasten van een direct getroffene een eigen aanspraak op schadevergoeding uit onrechtmatige daad hebben.1 Dat is, kort gezegd, het geval wanneer de naaste door waarneming van het ongeval of door rechtstreekse confrontatie met de gevolgen ervan een in de psychiatrie erkende ziekte heeft opgelopen. In de praktijk komt nogal eens de vraag op onder welke omstandigheden aan deze vereistenis voldaan. In de hier te bespreken zaak gaat het om de naasten van drie kinderen die tijdens een achtervolging, als gevolg van een botsing van hun auto tegen een boom, zijn omgekomen. De feiten verschillen op (ten minste) twee punten van die in de Taxibus-zaak: het verkeersongeval was in het onderhavige geval het gevolg van ‘misdadig’ verkeersgedrag (bewuste achtervolging) en de naasten hebben de ongevalsgevolgen niet op de plaats van het ongeval waargenomen. In de literatuur is gesteld en in lagere rechtspraak is geoordeeld dat naarmate de normschending ernstiger is, minder hoge eisen zouden hoeven te worden gesteld aan de directheid van de confrontatie met de (gevolgen van de) schokkende gebeurtenis; de ernst van de normschending en de wijze van confrontatie zouden kunnen worden gezien als communicerende vaten.2 De Hoge Raad spreekt zich in deze zaak expliciet uit over de betekenis van de ernst van de normschending in dergelijke gevallen. Na een weergave van de uitspraak volgt een bespreking van de betekenis ervan.

, , ,
hdl.handle.net/1765/18582
Tijdschrift voor Privaatrecht
Private Law

Lindenbergh, S., & van der Zalm, I. (2010). Noot bij HR 9 oktober 2009, LJN BI8583, RvdW 2009, 1154 (Kleijnen c.s./Reaal Schadeverzekeringen). Tijdschrift voor Privaatrecht, (1), 17–22. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/18582