In deze bijdrage staat centraal de vraag naar de rol van opgelegde bescherming in het internationaal privaatrecht (IPR), waarbij vooral aandacht wordt besteed het moderne Europese IPR. Er wordt ingegaan op de gevallen, de ratio, methodiek en rechtsontwikkeling alsmede de verklarende factoren van opgelegde bescherming. Geconcludeerd wordt dat de totstandkoming van IPR-regels op EU-niveau een extra dimensie heeft gegeven aan de beschermingsgedachte. In de IPR-verordeningen komt de opgelegde bescherming vooral tot uitdrukking in de beperkingen van de partijautonomie (via rechts- en forumkeuze) ten gunste van dwingende beschermende bepalingen van materieel recht, in het bijzonder op het gebied van het consumenten- en arbeidsrecht en verzekeringsrecht. Bescherming van zwakkere partijen vindt echter niet alleen plaats op basis van de IPR-verordeningen. Ook in andere instrumente, met name diverse consumentenrichtlijnen, staan bepalingen op grond waarvan dwingendrechtelijk Unierecht kan worden doorgezet in weerwil van het door partijen gekozen recht. Het Hof van Justitie heeft door middel van uitleg van Europese regelgeving bijkomende voorwaarden gesteld aan de rechts- en forumkeuzevrijheid van partijen. Het arrest Ingmar/Eaton, waarin het Hof oordeelde dat bepalingen van de Agentuurrichtlijn moesten worden toegepast ongeacht de keuze voor het rechtsstelsel van een niet-lidstaat, is hiervan een treffend voorbeeld. De balans lijkt in deze uitspraak te ver door te slaan naar bescherming van de ‘zwakkere’ partij en communautaire belangen, waardoor de conflictenrechtelijke partijautonomie onder druk komt te staan.

, ,
Boom Uitgevers, Den Haag
hdl.handle.net/1765/22464
Private Law

van Bochove, L., & Kramer, X. (2010). Opgelegde bescherming in het Europees internationaal privaatrecht. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/22464