Samenvatting De stichting betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het Afsprakenkader openbaar gemaakt zou moeten worden omdat uit dat stuk wellicht zou kunnen blijken van illegale staatssteun of omkoping. Zoals de Afdeling reeds meermalen heeft overwogen, dient het recht van openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het belang van een goede en democratische bestuursvoering. Het belang van controle op illegale staatssteun maakt deel uit van het belang van een goede en democratische besluitvorming. Evenzo geldt dit voor het belang van controle op de integriteit van de besluitvorming. Daarom kan aan die door de stichting gestelde belangen geen extra gewicht worden toegekend. De stichting betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de provincie in het Afsprakenkader een participerende rol als privaatrechtelijk persoon had en niet optrad in de rol van bestuursorgaan en dat het college daarom mocht weigeren dat document openbaar te maken. Mede gelet op hetgeen uit openbare bron bekend is over de ontwikkeling van het betrokken bedrijventerrein is de Afdeling van oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe openbaarmaking van hier in het geding zijnde stukken, de economische of financiële belangen van de provincie zal schaden of zal leiden tot onevenredige benadeling van de overige betrokken partijen. De enkele stelling dat dit zo is, is onvoldoende. Evenmin kan als deugdelijke motivering dienen dat het college wenst dat de provincie toekomstige onderhandelingen met een schone lei kan beginnen en dat het in onderhandelingen over de ontwikkeling van andere bedrijventerreinen niet zal worden geconfronteerd met een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit streven is op zichzelf niet dragend voor de conclusie dat openbaarmaking zal leiden tot een aantasting van de economische of financiële belangen van de provincie of tot onevenredige benadeling van de provincie. De documenten waarvan de stichting om openbaarmaking heeft gevraagd hebben mede betrekking op de aanwending van de publieke bevoegdheden van de organen van de provincie in het private rechtsverkeer. In dat rechtsverkeer is het de provincie, evenals in het publieke rechtsverkeer, niet toegestaan om gelijke gevallen ongelijk te behandelen. Gelet op het voorgaande heeft het college niet duidelijk gemaakt dat de in art. 10, onder b en g, van de Wob genoemde belangen in het geding zijn en hoe die zijn afgewogen tegen het belang van openbaarmaking.

, , , , , , , , ,
hdl.handle.net/1765/23330
Jurisprudentie Bestuursrecht
Erasmus School of Law

Overkleeft-Verburg, M. (2010). ABRvS van 23 juni 2010, LJN: BM8796, zaaknr. 200908919/1/H3. Jurisprudentie Bestuursrecht, 1–6. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/23330