Sociale ongelijkheid ondervindt de laatste jaren hernieuwde aandacht. Het accent ligt daarbij op ongelijkheid in kansen: zoals in het onderwijs (Van Heek e.a., 1968; Jencks, 1972; Peschar, 1975; Meynen, 1977; Karabel en Halsey, 1977; Dronkers, 1978; Wesselingh, 1979) in de rechtsgang (Jongman, 1972) en in de aanspraak op rechtshulp (Schuyt e.a., 1976). Rond andere maatschappelijke instituties- zoals belasting, cultuur en gezondheidszorg - is echter nog maar een begin van ruchtbaarheid over ongelijkheid waarneembaar. Voorwerp van wetenschappelijk onderzoek zijn vooral óórzaken van beperkingen in de kansen van mensen in lagere lagen van de bevolking. De gevólgen van sociale ongelijkheid voor de ervaringen van mensen zijn minder onderzocht. Vooral in Engeland zijn er echter wel voorbeelden van te vinden (Runciman, 1966; Goldthorpe e.a., 1969; Bulmer, 1975). Ook in enkele onderzoeken waarin kwalitatieve methoden werden toegepast is de vraag naar de beleving van ongelijkheid aan de orde gesteld (Sennet en Cobb, 1973; Rubin, 1976; Nijsten e.a., 1979). Kwalitatief onderzoek is van betekenis om betrouwbare informatie te verkrijgen. Ervaringen en belevingen komen in diepgaande gesprekken en bij langdurig verblijf onder de onderzochten duidelijker naar voren dan in een geprogrammeerd interview. Nauwkeuriger analyse van de mate waarin ervaringen tot stand komen onder invloed van ongelijkheid in levensomstandigheden vereist echter gestandaardiseerd onderzoek bij grote aantallen mensen. In dergelijk meer kwantificerend onderzoek kan de beleving van ongelijkheid gerelateerd worden aan gespecificeerde informatie over de feitelijke ongelijkheid in levensomstandigheden.