De duitse farmacoloog Schmiedenberg was de eerste die in 1894 een ijzerhoudend eiwit beschreef dat geïsoleerd was uit varkenslever. Hij noemde dit ferratine. Zijn isolatie methode was echter dusdanig dat het hier geen zuiver eiwit betrof maar een mengsel van eiwitten en nucleïnezuren. In 1909 beschreef Scaffidi de bereiding uit varkenslever van een nucleoproteïne preparaat van de volgende samenstelling: 3, 5% Fe, 3, 3% P. Hierop voortbouwend hebben verschillende onderzoekers getracht om het nucleoproteïne ijzervrij in handen te krijgen, zonder veel succes echter. Een beter inzicht in de aard van het preparaat werd verkregen toen de probleemstelling door Laufberger werd omgedraaid. Deze auteur trachtte de eiwitijzer verbinding van contaminerend nucleïnezuur te bevrijden. Zijn eerste pogingen, waarbij van paardelever werd uitgegaan bleven zonder succes. Pas nadat de paardelever werd vervangen door paardemilt slaagde hij er in een ijzerhoudend eiwit te isoleren dat hij ferritine noemde. Dit ferritine bevatte 20% ijzer, betrokken op drooggewicht en het hoge ijzergehalte bracht Lauiberger er toe te veronderstellen dat ferritine betrokken zou zijn bij de opslag van ijzer in het lichaam. In dit verband was al eerder door Cook en Asher aangetoond dat in geval van snelle hemoglobine destructie in het lichaam. een ijzerhoudend pigment wordt gevormd in beenmerg, milt en lever, gepaard gaande met een ziektebeeld dat bekend staat onder de naam hemochromatosis. Na de publicatie van Laufberger in 1937 duurde het tot 1942 toen Granick de isolatie van ferritine opnieuw ter hand nam en de fysisch-chemische eigenschappen van ferritine aan een nader onderzoek onderwierp.

,
B. Leijnse
Erasmus University Rotterdam
hdl.handle.net/1765/26396
Erasmus MC: University Medical Center Rotterdam

van Kreel, B. K. (1972, June 7). Ferritine : onderzoekingen over de opbouw en afbraak van deze stof in verband met zijn functie in het ijzermetabolisme. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/26396