Het probleem. Volwassen medemensen ‘voor straf’ opsluiten – dat mogen binnen de Nederlandse staatsorganisatie in beginsel alleen mensen die in dienst zijn bij het strafrechtsapparaat, dat onder leiding staat van de minister van Justitie. Men zou dus mogen verwachten dat deze voor dergelijke activiteiten verantwoordelijk wordt geacht, met name tegenover het parlement. Merkwaardig genoeg worden die activiteiten echter doorgaans toegeschreven aan rechters. “De rechter straft” – zo leren kinderen in Nederland van hun ouder(s) en naderhand – als ze aan een Nederlandse universiteit rechten studeren – van hun leermeesters. Met andere woorden: de rechter is de eigenlijke tegenpartij van ‘de verdachte’ en ‘veroordeelde’ in strafprocessen: hij/zij is rechter in eigen zaak! Literatuuronderzoek maakt aannemelijk, dat in de rol van de rechter in strafzaken sinds 1813 delen zijn terug te vinden van de rol van de figuur die voordien, sinds de Middeleeuwen, in ‘Nederland’ – onder namen als ‘schout’ of ‘baljuw’ – optrad als tegenpartij van ‘de verdachte’. Die delen horen daar niet in thuis, als men art. 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden als criterium gebruikt. Daarin wordt immers de eis gesteld van behandeling van strafzaken door een onpartijdig gerecht. Uitspraken over ‘straffers’ zijn, behalve door het gebruik van de term ‘rechter’, vaak onduidelijk door het gebruik van de term ‘verantwoordelijk’. Zinnen als “p is verantwoordelijk” worden nogal eens gebruikt ter aanduiding van een gang van zaken waarin p jegens geen medemens verantwoordelijk is.