Delicten in het verkeerssanctierecht kunnen strafrechtelijk worden vervolgd en daarnaast aanleiding geven tot een bestuurlijke vorderingsprocedure. Deze procedure wordt uitgevoerd door het CBR en kan leiden tot het opleggen van diverse maatregelen aan de bestuurder van een verkeersvoertuig. Op basis van de uitkomst van onderzoeken naar de rijvaardigheid en rijgeschiktheid van de bestuurder kan worden besloten tot oplegging van een zogeheten educatieve maatregel en zelfs ongeldigverklaring van het rijbewijs. In deze bijdrage wordt het wettelijk kader van deze vorderingsprocedure beschreven waarna de opvattingen van de Nationale ombudsman over diverse aspecten van deze procedure worden bezien. Opvallend is dat in een aanzienlijk aantal gevallen de voor de overheid geldende termijnen niet worden gehaald. Dit is volgens de Nationale ombudsman vatbaar voor kritiek. In het verlengde van deze opvatting, wordt er in dit artikel op gewezen dat er met het oog op de belangen van de rijbewijshouder aanleiding is om termijnoverschrijdingen van de overheid (het CBR) eveneens met een bepaalde strengheid te beoordelen.

hdl.handle.net/1765/30708
Jurisprudentie Wegenverkeersrecht
Onderzoeksschool Maatschappelijke Veiligheid

Boonstra, W., & van der Hulst, J. (2011). De vorderingsprocedure en de Nationale ombudsman. Jurisprudentie Wegenverkeersrecht, 2011(December), 1–12. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/30708