Deze dissertatie gaat over de specifieke wet- en regelgeving binnen het kader van de ziekenfondswet voor zover het de fysiotherapeutische hulp betreft. Er is weinig bekend over de fysiotherapie in zijn algemeenheid en in het bijzonder over de relatie met het belangrijkste uitvoerende orgaan van de ziekenfondswet, het ziekenfonds. De eerste drie hoofdstukken gaan uitvoerig in op de Nederlandse situatie, reiken uitleg van de benodigde begrippen aan en leggen de belangrijkste wettelijke procedures, die leiden tot de uiteindelijke fysiotherapeutische hulp, bloot. Er wordt op gewezen dat de huisarts na het stellen van een diagnose zijn patient naar de fysiotherapeut kan sturen. In dit onderzoek gaat het om de vrij-gevestigde fysiotherapeut, die voor eigen rekening en risico praktijk uitoefent. Ten einde deze vorm van hulp voor zijn ziekenfondspadent bereikbaar te maken, moet de huisarts een aanvraagprocedure opstarten, waarin de diagnose (en indicatie) en het behandelplan een belangrijke rol spelen. Deze aanvraagprocedure kent een aantal controlewerkzaamheden, die het ziekenfonds moet uitvoeren: de formele controle. Dat geldt tevens, zij het door middel van een ander soort werkzaamheden, ten aanzien van de door de fysiotherapeut ingediende declaraties voor de verleende fysiotherapeutische hulp: de materiële controle. Duidelijk wordt gemaakt dat huisarts, fysiotherapeut en ziekenfonds op grond van deze controlemaatregelen een netwerk vormen, waarvan het doel is, dat de fysiotherapeutische hulp op rationale wijze ter beschikking komt. Anders gezegd, de huidige wet- en regelgeving in termen van formele en materiële controle wordt beschouwd als een uitdrukking van rationaliteit, die de fysiotherapeutische hulp vastlegt. De kernvraag is of die wet- en regelgeving daarin slaagt. Immers, onder invloed van rationele formele procedures kunnen volgens de onderzochte literatuur mythen ontstaan. Het vierde hoofdstuk zal uitgebreid op de verstrengeling van mythe en rationaliteit ingaan. Het vijfde hoofdstuk behandelt een pragmatisch theoretisch perspectief, waarmee getracht zal worden het handelen van de hillsarts, de fysiotherapeut en het ziekenfonds te verklaren. In het bijzonder zal met dit perspectief onderzocht worden, welke betekenis deze drie actoren hechten aan drie centrale onderdelen uit de betreffende totale procedure, te weten: de diagnose, het behandelplan en het chronologisch praktijkregister dat iedere fysiotherapeut moet bijhouden. Hoofdstuk zes geeft de probleemstelling weer en het zevende hoofdstuk zet de methoden en teehuieken uiteen, waarmee de probleemstelling wordt onderzocht. De drie daaropvolgende hoofdstukken zijn respectievelijk getiteld: de formele controle van de diagnose/indicatie, de formele controle van het behandelplan en de materiële controle van de chronologische praktijkregisters.