Samenvatting De echtgenoot van de verzoekster is zowel in 1998 als in 2006 slachtoffer geweest van een medische fout, gemaakt in het academisch ziekenhuis Maastricht; de aansprakelijkheid voor de twee fouten is door het AZM erkend. In 1998 is er ten onrechte een nier verwijderd (eerste kunstfout), als gevolg waarvan meneer arbeidsongeschikt is geworden en aangewezen was op een WAO-uitkering. In 2006 is er te laat ingegrepen naar aanleiding van een zogenaamde blindedarm ileus (tweede kunstfout), als gevolg waarvan meneer is overleden. Na het overlijden van meneer hebben het AZM en verzoekster (als erfgenaam) in 2009 met betrekking tot de eerste kunstfout een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst strekt tot het betalen van € 54.500,- aan verzoekster, waarvan € 30.000,- als vergoeding voor het verlies aan arbeidsvermogen van meneer. Deze vergoeding voor het verlies aan arbeidsvermogen als gevolg van de eerste kunstfout ziet op de periode tussen de eerste en de tweede kunstfout (1998-2006); op het moment van sluiten van deze overeenkomst is bekend dat meneer inmiddels is komen te overlijden als gevolg van de tweede kunstfout. De in deze uitspraak centraal staande vraag is welk inkomen er als uitgangspunt dient te worden genomen om de schadevergoeding als gevolg van het overlijden voor de nabestaande te berekenen.

hdl.handle.net/1765/32291
Jurisprudentie Aansprakelijkheid
Private Law

van der Zalm, I. (2011). Noot bij Rechtbank Maastricht 26 oktober 2011, LJN BU7197: Overlijdensschade. Schadeberekening. Inkomensschade. Jurisprudentie Aansprakelijkheid, 1(2012, 24), 1–5. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/32291