Het personen- en familierecht, zoals dit is neergelegd in Boek 1 BW, bevat rechtsregels voor natuurlijke personen, mensen van vlees en bloed, op het gebied van hun rechtsbevoegdheid, handelingsbevoegdheid en handelingsbekwaamheid. Uitgangspunt is dat alle mensen gelijkwaardig zijn. Dit is zo’n algemeen aanvaard en vanzelfsprekend beginsel, dat dit niet eens voorkomt in de algemene bepalingen van titel 1.1 BW, maar niettemin geldend recht is. Artikel 1:1 lid 1 BW bepaalt slechts dat allen die zich in Nederland bevinden, vrij zijn en bevoegd tot het genot van de burgerlijke rechten. Dit laatste betekent dat de genoemde personen rechtsbevoegd zijn, dus rechtssubject – subject van rechten en verplichtingen – kunnen zijn (zie ook art. 6 UVRM en art. 16 IVBPR ). Artikel 1:1 lid 2 BW voegt hieraan toe dat persoonlijke dienstbaarheden, van welke aard of onder welke benaming ook, niet worden geduld, hetgeen betekent dat Nederland geen slavernij kent. Soortgelijke voorschriften treft men aan in artikel 4 UVRM, artikel 4 lid 1 EVRM en artikel 8 lid 1 IVBPR.

, , ,
hdl.handle.net/1765/32983
Ars Aequi: juridisch studentenblad
Erasmus School of Law

Nuytinck, A., & Grapperhaus, A. (2008). Bescherming van zwakkere personen, de zogenaamde 'personae miserabiles', in het familie(vermogens)recht, in het bijzonder het belang van het kind. Ars Aequi: juridisch studentenblad, 57(12), 861–875. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/32983