Inleiding
Onlangs publiceerde het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) het rapport ‘Kosteneffectiviteit in de zorg’. Het betreft een pleidooi voor het op systematische wijze betrekken van kosteneffectiviteitsstudies (KEA’s) in de discussie over wat wel en niet in het basispakket van de zorgverzekeraar behoort. Momenteel ontbreekt een dergelijk pakketbrede toepassing. Volgens de opstellers kan het gebruik van KEA’s bijdragen aan een evenwichtige besluitvorming rond de samenstelling van het verzekerde pakket. Deze aanname staat hier niet ter discussie, noch de technische aspecten van KEA’s. Mij gaat het om een geheel andere kwestie die raakt aan het CVZ-appel, namelijk de juridische betekenis van KEA’s in de rechtspraak. De verwachting is dat de wetgever zal besluiten tot wettelijke verankering van zulke studies. Vervolgens is het de vraag hoe de rechter in voorliggende kwesties daarop zal reageren. Het ligt in de rede dat de rechter de keuze van de wetgever zal respecteren, met de uiterste consequentie dat een behandelmethode of geneesmiddel met een ongunstige kosteneffectiviteitsratio niet zal worden vergoed.