Abstract

De maatschap is een vaak voorkomende organisatievorm bij zorgaanbieders. In een zorgstelsel dat uitgaat van gereguleerde concurrentie roept dit de vraag op hoe met deze maatschappen om te gaan in het mededingingstoezicht. Behalve voor nuttige samenwerking kunnen maatschappen immers ook als vehikel dienen om de mededinging te beperken waardoor de niet-mededingingsbelangen kwaliteit, bereikbaarheid en betaalbaarheid van zorg in gevaar komen. In dit artikel wordt uiteengezet hoe de maatschap in het Nederlandse algemene en zorgspecifieke mededingingsrecht moet worden gepositioneerd. Dit gebeurt aan de hand van twee actuele casusposities. De eerste casuspositie betreft de op grote schaal voorkomende fusies tussen maatschappen van vrijgevestigde medisch specialisten van verschillende ziekenhuizen. Door het aangaan van zogeheten brugmaatschappen zijn de betrokken specialisten in meer dan één ziekenhuis werkzaam waardoor de mogelijkheden van zorginkoop door zorgverzekeraars kunnen worden beperkt. In geval van een brugmaatschap onderhandelen zorgverzekeraars aan de ‘voorkant’ weliswaar nog steeds met verschillende ziekenhuizen. Aan de ‘achterkant’ wordt de betreffende zorg echter door dezelfde specialisten geleverd. Hierdoor neemt het aantal keuzemogelijkheden voor zorgverzekeraars af, zeker wanneer – zoals bij de meeste brugmaatschappen het geval is − bepaalde vormen van zorg nog slechts op één plek zullen worden aangeboden. De tweede casuspositie betreft een maatschap van huisartsen die misbruik maakt van aanmerkelijke marktmacht door te weigeren patiënten naar een internetapotheek door te verwijzen. In haar recente besluit Thuisapotheek – Huisartsenpraktijk Prinsenbeek heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de betrokken huisartsengroep verplicht patiënten naar de apotheek van hun keuze door te verwijzen.

, ,
hdl.handle.net/1765/50662
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht
Erasmus School of Health Policy & Management (ESHPM)

Loozen, E. (2013). Mededingingstoezicht op maatschappen van zorgaanbieders: welke rol is weggelegd voor ACM respectievelijk NZa?. Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 7(37), 622–636. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/50662