Abstract

Nederland beweegt van een klassieke verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving met meer eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burger. De vraag dient zich aan of het huidige repertoire aan beleidsinstrumenten van verboden en geboden, van subsidies en heffingen en van communicatie en voorlichting in deze nieuwe verhouding tussen overheid en burger nog toereikend is. Enerzijds is er de wens tot loslaten, anderzijds blijft er soms behoefte aan overheidsingrijpen of -sturing. Deze behoefte wordt mede gevoed door de gedachte dat veel maatschappelijke problemen verband houden met de eigenstandige gedragskeuzes van burgers. Denk aan energieverbruik, zorgconsumptie, schuldenproblematiek en onveilig gedrag in het verkeer. Om op de juiste manier te kunnen terugtreden, ligt het voor de hand dat de overheid haar repertoire van beleidsinstrumenten vernieuwt. Zij kan daarvoor gebruikmaken van nieuwe inzichten uit de psychologie en gedragseconomie. De Amerikaanse wetenschappers Thaler en Sunstein (2009) introduceerden daarvoor het idee van nudge in hun gelijknamige boek. De belofte van nudge is dat de overheid met behulp van de genoemde inzichten burgers een duwtje in de ‘goede’ richting kan geven, zonder daarbij hun vrijheden in te perken. Nudging is inmiddels gemeengoed bij bedrijven en maatschappelijke organisaties, maar is de laatste jaren ook wereldwijd op de agenda van politiek en beleid gekomen. De belofte van nudging is echter omstreden. Vooral de wenselijkheid van een nudgende overheid is onderwerp van een controverse tussen vooren tegenstanders. Tegenstanders waarschuwen voor betutteling, manipulatie en zelfs een technocratische aanval op democratische kernwaarden. Voorstanders schetsen juist de mogelijkheid om via nudging de autonomie van mensen te bevorderen. Het debat neigt naar een zwart-wittegenstelling, wat de discussie er niet eenvoudiger op maakt, zeker niet voor politici en beleidsmakers voor wie nudging mogelijk een aantrekkelijke alternatieve vorm van beleidsuitoefening is. Dit advies stelt de vraag onder welke voorwaarden de overheid nieuwe inzichten uit de psychologie en de gedragseconomie kan aanwenden met als doel de autonomie van burgers te versterken. Hierbij is een aantal deelvragen van belang. De eerste betreft de belofte dat nudging de vrijheid van burgers niet aantast; wordt deze belofte waargemaakt of is nudging bij uitstek paternalistisch? De tweede vraag betreft de veronderstelling dat burgers zich eenvoudig aan nudges kunnen onttrekken; is dit zo of werken nudges in de praktijk juist manipulerend? De derde vraag betreft de gedachte dat nudges vooral in het belang van burgers zouden zijn; hangt dit niet af van de politieke doelen achter nudging en leidt nudging niet tot een technocratische vorm van beleidsvoering? Uitgangspunt bij de beantwoording van deze vragen is een democratische samenleving waarin burgers autonome keuzes maken, zonder ongeoorloofde inmenging van buiten, niet in de laatste plaats van de overheid. Om de gestelde vragen te beantwoorden: politici en beleidsmakers kunnen onwenselijke vormen van paternalisme voorkomen en de vrijheid van burgers waarborgen door nudging-strategieën uitsluitend te gebruiken om de weerstand van burgers te versterken. Ze kunnen daarnaast manipulatie voorkomen en de opt-out van burgers waarborgen door burgers via nudging zo veel mogelijk aan het denken te zetten en transparant te zijn over de inzet van de gekozen nudging-instrumenten. Ze kunnen ten derde een technocratische overheid voorkomen en democratische kernwaarden waarborgen door in een openlijk politiek debat de werking en waarden die zij met nudging beogen te expliciteren. Deze conclusies leiden tot een herdefiniëring van wat nudging inhoudt. Het doel ervan – voor zover het nudging door de overheid betreft – moet niet zijn om mensen een duwtje in de ‘goede’ richting te geven, maar juist om hun weerstand te versterken tegen verleidingen die niet in overeenstemming zijn met hun eigen waarden en doelen. Nudges kúnnen dit doen omdat ze meer dan traditionele strategieën mensen in staat stellen keuzes te maken zonder hen die keuzes op te leggen. Dit vergt wel een aantal (democratische) waarborgen. De eerste waarborg betreft om ten aanzien van nudging meer terughoudendheid toe te passen bij beleidsonderwerpen die meer omstreden zijn. Daarvoor is een constructief en open politiek debat noodzakelijk over zowel het doel en het middel als de waarden en de werking die politici en beleidsmakers met nudging beogen. Naarmate klassieke grondrechten als de vrijheid van meningsuiting, de onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op privacy meer in het geding zijn, neemt de noodzaak tot terughoudendheid toe. De tweede waarborg betreft voldoende onafhankelijke en gemeenschappelijke kennisontwikkeling. De kennisontwikkeling is momenteel erg versnipperd bij de overheid. Door deze beter te organiseren, door samen te werken met maatschappelijke organisaties en door burgers meer bij de ontwikkeling van nudges te betrekken, kan elke zweem van manipulatie worden voorkomen. De derde waarborg betreft het garanderen van transparantie en tegenkrachten in het democratische beleidsproces. Er dienen voldoende mogelijkheden tot tegenspraak vanuit de samenleving te zijn. Nudges moeten niet alleen volledig herleidbaar zijn, ook dienen burgers over kanalen te beschikken om hun kritiek of ongenoegen hierover te uiten. Een overheid die nieuwe inzichten uit de psychologie en de gedragseconomie wil gebruiken, dient dus te werken aan de versterking van democratische tegenkrachten in het beleidsproces.

, , ,
hdl.handle.net/1765/77604
EUR-ISS-EDEM
International Institute of Social Studies of Erasmus University (ISS)

van Staveren, I., Drenth, B., Korthagen, I., van Poppel, L., & Zuure, J. (2014, January). De verleiding weerstaan – grenzen aan beiinvloeding van gedrag door de overheid. EUR-ISS-EDEM. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/77604