Burgerinitiatieven staan in het kader van de ‘doe-democratie’ in de schijnwerpers. In hoeverre burgers in staat zijn om op een duurzame manier zelforganisatie vorm te geven en wat hierbij belangrijke factoren zijn is nog verre van duidelijk. Dit geldt ook voor de vraag in hoeverre burgerinitiatieven zijn voorbehouden aan een specifieke, hoger opgeleide groep burgers. Door middel van een secundaire, kwantitatieve analyse van 56 burgerinitiatieven wordt in dit artikel een empirische bijdrage geleverd aan de beantwoording van deze vragen. We verkennen de effecten van drie mogelijke factoren op de duurzaamheid van burgerinitiatieven: de netwerkstructuur van het burgerinitiatief, de organisatorische vormgeving en het verdienmodel. Aan de hand van de analyses kan worden geconcludeerd dat er significante relaties bestaan tussen de organisatorische vormgeving van burgerinitiatieven en de duurzaamheid van burgerinitiatieven. Daarnaast wijzen de resultaten op een verband tussen de netwerkstructuur van burgerinitiatieven en de duurzaamheid: initiatieven die zich weten te ontwikkelen naar een fully connected of een polycentrisch netwerk zijn duurzamer dan die met een sternetwerk. Daarnaast verkennen we de relatie tussen persoonlijke kenmerken van initiatiefnemers en duurzaamheid. Deze kenmerken laten een spreiding zien in leeftijd, afkomst, geslacht en pensionering. Wel valt op dat er relatief veel initiatiefnemers een hoog opleidingsniveau heeft: 80% heeft hoger beroepsonderwijs of een universitaire opleiding genoten. In de analyses zijn geen significante verbanden gevonden tussen persoonlijke kenmerken en de duurzaamheid van burgerinitiatieven.