In dit onderzoek wordt aangegeven hoe een aantal doelen van het Nederlandse afvalbeleid behaald kan worden. Het gaat daarbij zowel om de wens zoveel mogelijk afval te gebruiken als energiebron in het kader van de Kyoto-doelstelling als om het beleidsuitgangspunt brandbaar afval niet te storten. Uit dit onderzoek blijkt dat het huidige instrumentarium tekort schiet. De stortbelasting is te hoog zodat export van afval plaatsvindt en afval deels in het buitenland gestort wordt. Hierdoor komen initiatieven voor nieuwe verbrandingscapaciteit in Nederland onder druk komen te staan. Aanbevolen wordt de stortbelasting, conform het IBO/MDW-advies, in ieder geval te verlagen naar het niveau van voor 1 januari 2002 (65 euro per ton) en eventuele verdere aanpassing afhankelijk te maken van de effecten van deze verlaging. Daarbij is van belang dat duidelijke spelregels afgesproken worden op grond waarvan tot een verdere aanpassing besloten kan worden, zodat geen onnodige onzekerheid ontstaat bij investeerders. De verlaging van de stortbelasting leidt niet tot lagere inkomsten, omdat zij automatisch gepaard gaat met een grondslagverbreding. Verlaging van de stortbelasting leidt daardoor mogelijk zelfs tot hogere inkomsten voor de overheid. Voor het behalen van de maximale bijdrage aan de Kyoto-doelstelling ontbreekt het aan voldoende prikkels. Het combineren van zoveel mogelijk elektriciteitsproductie uit afval met concurrentie op de afvalmarkt, kan alleen als er een vergoeding wordt gegeven voor groene stroom. Hoe hoog deze vergoeding moet zijn, hangt af van het gewenste elektrisch rendement en de hoogte van de elektriciteitsprijs. Voorgesteld wordt om een vergoedingssysteem in te voeren waardoor investeerders zeker zijn over de vergoeding voor elektriciteit. Het voorgestelde systeem waarborgt enerzijds dat voldoende investeringen plaats kunnen vinden in nieuwe verbrandingscapaciteit en anderzijds dat de vergoeding voor elektriciteit niet hoger is dan noodzakelijk. Bij een dergelijk systeem kan de bijdrage van de afvalsector aan de Kyoto-doelstelling oplopen tot 25%.