Deze studie is gewijd aan de analyse van het theoretisch belang en de praktische betekenis van het incommensurabiliteitsvraagstuk voor de organisatiekunde. In dit wetenschapsgebied is sinds 1985 een langdurig debat gevoerd, dat zich voornamelijk heeft toegespitst op de vraag, of organisatiekundige paradigma’s nu wel of niet incommensurabel zijn. Daarbij is ook de betekenis van het begrip incommensurabiliteit zelf en het belang van onreduceerbare paradigmatische diversiteit voor de organisatiekunde voortdurend onderwerp van geschil geweest. Ondanks de duur ervan heeft het debat op geen van deze punten echter eenduidige antwoorden opgeleverd of hun betekenis voor de organisatiekunde adequaat verhelderd. Het begrip incommensurabiliteit is door Kuhn in de wetenschapstheorie geïntroduceerd als aanduiding voor het ontbreken van gemeenschappelijke, dat wil zeggen paradigmaneutrale, objectieve of onpartijdige maatstaven voor de evaluatie van de cognitieve en praktische merites van rivaliserende paradigma’s. In wezen ontkent het daarmee een theorieneutrale toegang tot de werkelijkheid voor de beoordeling van concurrerende kennisaanspraken, met als gevolg dat waarheid kennelijk relatief is aan het conceptueel kader dat we gebruiken, dat paradigma’s wederzijds onvertaalbaar zijn (waardoor succesvolle communicatie ertussen wordt verhinderd) en kennis per saldo zelflegitimerend is. Paradigma’s verschillen in deze zin niet alleen in hun specifieke representaties van de werkelijkheid, hun incommensurabiliteit is niet uitsluitend semantisch van aard; door hun divergente probleempercepties hebben ze ook verschillende visies op de maatstaven van een deugdelijke wetenschapspraktijk, aangeduid als axiologische incommensurabiliteit. De verhouding tussen paradigma’s is hierdoor volgens Kuhn vicieus partijdig. Als zodanig is incommensurabiliteit vaak in verband gebracht met drie lastige filosofische problemen: (1) het probleem van het relativisme, (2) de mogelijkheid van succesvolle interparadigmatische communicatie en (3) de rationaliteit van de wetenschapsbeoefening.

Meer dan alleen een inhoudelijke gedachtewisseling over deze problemen is het incommensurabiliteitsdebat in de organisatiekunde in zijn historische ontwikkeling echter ook een saillante uiting ervan, waarin de standpunten over incommensurabiliteit zelf een merkwaardig verlengstuk van en daarmee even incommensurabel bleken als de oorspronkelijke paradigma’s over de verhouding waarvan zij zich uitspraken. Begin jaren negentig tekende zich hierdoor in het debat al duidelijk af, dat partijen zo in een frustrerende intellectuele patstelling waren geraakt en ontstond een brede oproep de ‘paradigmamentaliteit’ te doorbreken of zelfs volledig af te schaffen, al liet deze de onvermijdelijke vraag onbeantwoord ten gunste van welk paradigma dit dan moest gebeuren. Men kan zich afvragen waarom organisatiekundigen desondanks zo lang met het incommensurabiliteitsprobleem zijn blijven worstelen. Als we mogen veronderstellen, dat paradigmadebatten gewoonlijk gaan over onderwerpen die van centrale betekenis zijn voor een vakgebied, dan roept dit de vraag op, wat dan het inhoudelijke belang is van incommensurabiliteit voor de organisatiekunde. Wat heeft incommensurabiliteit met organiseren te maken?

Magala, Prof. Dr. S. (promotor)
Erasmus University Rotterdam
hdl.handle.net/1765/8624
Dissertations (UL)
RePub (University Library)

Essers, J. (2007, February 8). Incommensurabiliteit en Organisatie: de reconstructie van een academische patstelling. Dissertations (UL). Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/8624